Crimineel

  

Ooit woonde ik, in de jaren ’60, op het Kanaleneiland te Utrecht. Een prestigieuze nieuwbouwwijk met huurders zoals mijn ouders, een soort van buitenlanders (ze kwamen uit Drenthe) die hun geluk in Utrecht kwamen beproeven. Ze spaarden, net als andere flatbewoners, flink voor een eigen huis. Dat kon, want ze hadden goede banen. Toen dat huis in de buurt niet te koop bleek weken ze uit naar elders. Na hun vertrek betrokken andere buitenlanders de flats.

Een derde van de leden van drie grote beruchte criminele jeugdgroepen heeft zich sinds de eeuwwisseling ontwikkeld tot zware crimineel, lees ik in de krant. Eén van die groepen is de Jeugdbende Kanaalbruggroep van Kanaleneiland. Die bende bestaat uit 50-80 leden, inclusief meelopers. Eén van de zwaardere criminelen wordt geïnterviewd. Yassin wil alleen met zijn voornaam in de krant. Hij hoopt op te klimmen tot drugsbaas.
Ik lees dat hij de HAVO heeft afgerond en ook begon aan een opleiding aan een hogeschool. Maar dat bracht hem niets. Hij kon geen stageplek bemachtigen en kreeg geen werk. Sinds zijn vijftiende zit hij geregeld vast. Als hij los kwam gaven zijn ouders ‘niet thuis’; ze moesten hem niet en dachten dat hij vervloekt was. De vrienden waarmee hij ‘relde’ heeft hij altijd kunnen vertrouwen, zíj lieten hem nooit vallen.

Toen ik mijn boek Afscheid van een engel schreef, stond ik geregeld aan de kant van ‘de Yassins’. Ik snapte dat Roelf in het jaar 1779 zijn heil zocht bij een groep vagebonden. Ik zag hoe zij werden buitengesloten. Ik begreep het dat zij vervolgens namen wat niet van hen was. En het ergste: ik leefde me soms zo in dat ik het zelfs kon volgen dat zij anderen letsel toebrachten.
Natuurlijk wilde ik er, net als mijn hoofdpersoon, ook weer afstand van nemen, maar het zette me aan het denken over waar een ‘ontheemd’ (had ik een tijd als werktitel) mens misschien toe in staat is. En met ontheemd bedoel ik dan zoiets als: door je wording niet thuis zijn bij jezelf en anderen. Ik ken daar iets van.

Ooit woonde ik dus op het Kanaleneiland te Utrecht. Ik schreef daarover vorig jaar in een non-stop-oefening een aantaal ‘stukkies’. Deels autobiografisch, deels verzonnen. Ik weet nog niet wat ik daarmee ga doen. Mijn broer maakte er al wel gebruik van tijdens een rondwandeling over Kanaleneiland, dit voorjaar. Wat me daar trouwens opviel was dat mensen, inclusief kinderen, ons groetten. Bovendien werden we, op ‘dapper’ verzoek van mijn zussen, zeer gastvrij binnen gelaten in de flat waar we indertijd woonden.

Eén van mij ‘stukkies’ gaat over mijn angst voor de grote boze wereld:

“Van tijd tot tijd waarschuwt mijn moeder mij voor kinderlokkers. Kinderlokkers zijn mannen die, terwijl jij alleen over de stoep loopt hun auto vlak bij je stoppen en uitstappen. Ze lopen naar je toe, doen allervriendelijkst en zeggen dat ze in de auto iets lekkers hebben liggen. Als je even meekomt en heel even bij mij in de auto komt zitten dan krijg je het. Zo lokken ze je. Je stapt in en de man haalt een grote zak snoep tevoorschijn. En dan geeft hij je die zak snoep, maar ondertussen start hij de auto en rijdt met je weg.
Wat er daarna gebeurt is me niet duidelijk, maar dat hij geen goede dingen met me van plan is hoor ik door hoe mijn moeder spreekt. Ik moet ook niet met een man meegaan als hij een pop belooft, al is het nog zo’n mooie babypop waar ik al zo lang om zeur; ik moet nooit, maar dan ook nooit meegaan. Al lijken die mannen nog zo aardig, ze zijn het niet. Dat vind ik wel vreemd. Het zou dus iemand kunnen zijn als ome Johan of de vader van Bertine. Ik vind het moeilijk te begrijpen dat het kan: aardig doen, maar het niet zijn. Het is misschien net als met heksen in sprookjes. Dat lijken zulke lieve oude vrouwtjes die een appel geven of die zeggen knibbelknabbelknuisjekommaarinmijnhuisje, maar toch willen ze dat je dood gaat als je een hap hebt genomen of ze sluiten je op om je vet te mesten en daarna op te eten.
Dus ook al belooft die man je zo’n babypop waar je al zo lang om zeurt, je mag niet met hem meegaan. Beloofd? Ja beloofd (…)”

Op een keer ga ik langs de deuren voor een actie van de school. Met een mooie plaat waar allerlei geldstukken op staan afgebeeld, die kunnen worden doorgeprikt en vervolgens in klinkende munt gegeven, haal ik geld op voor de hongerlijdende kinderen in Biafra.

“(…) Als ik naar een volgende portiek gaat is het buiten al een beetje donker aan het worden. Ik moet misschien naar huis. Maar ik wil die rijksdaalder aan de naald rijgen. Ik besluit nog één trappenhuis te doen. Helemaal bovenin wordt de deur open gedaan door een man met lang haar en een band om zijn hoofd. Zoho, zegt hij langzaam, jij bent goed bezig. Hij kijkt naar de plaat. En heb je alleen nog die grote  die nog doorgeprikt moet worden? Zal ik eens kijken of ik er nog één heb? Ik knik verheugd en de man glimlacht. Kom maar even binnen, zegt hij. Ik stap gelijk achter de aardige man aan. Als ik binnen ben doet hij de deur dicht. Hij loopt door de gang die lijkt op de onze, maar de muren zijn paars geverfd en het ruikt er naar rook met nog een geur die ik niet thuis kan brengen. Vanuit de kamer roept hij: Kom maar verder hoor, liefje. Ik blijf staan. Kom maar, ik heb de rijksdaalder al en wil je ook een snoepje? Opeens gaat mijn hart op de loop, maar mijn benen worden stijf. Dit is hem. Dit is de kinderlokker (…)”

Ach, dit is allemaal goed afgelopen, hoor (en oh ja, de helft is verzonnen;). Geen zorgen.
Waar ik me wel zorgen over maak (en wat volgt is niet verzonnen) is dat één van mijn geliefden onlangs in diezelfde stad onder bedreiging is beroofd van tas en mobiel en nu (nog) gebukt gaat onder angst en niet helemaal te beteugelen emoties. In mij komt alles in verzet. Je blijft met je poten van mijn dochter af! Als ik je tegenkom dan… En tegelijk gebeurt het gekke, bijna verwante aan medelijden: wie doet nou zoiets? Wie wil dit de ander aandoen? Hoever ben je dan van ‘thuis’?

Yassin heeft geen last van spijt. Anders red je het niet in deze business; maar ik vind het wel erg als mensen (vooral oude) niet meer van hun angst of pijn afkomen, zegt hij.
Hij heeft nu overigens zijn jongens die voor hem ‘lopen’ en ‘klusjes’ doen. Misschien heeft één van hen de tas en het mobiel van onze dochter aan Yassin afgegeven.
Yassin heeft een vriendin en twee dochtertjes van twee en vier jaar oud. Ik gun hem dat geluk, die liefde van harte, maar ik zou Yassin wat willen vragen: Wat als zo’n trauma op den duur één van jouw dochtertjes, die je nu zo ‘lekker kan verwennen’, zal overkomen?