Mijn naam is Janne IJmker. Ik werd in 1962 geboren in Tiendeveen, een plaats vlak bij Hoogeveen. Ik groeide op in een gezin met vijf kinderen.
Ik ben getrouwd met Willem Pieter van den Bergh en we hebben vier prachtkinderen. Ze werden allemaal geboren in de Achterhoek, waar ik tien jaar nadat ik trouwde heb gewoond. Daarna verhuisden we naar Apeldoorn en na vijf jaar vertrokken we naar Wapserveen, Drenthe. Ik gaf mijn baan op een basisschool in Apeldoorn na verloop van tijd op en begon met het schrijven van het jeugdboek ‘Mijn vriend Samuel’. Vervolgens woonden we in Tiendeveen op het pachtboerderijtje van mijn grootouders. Daar schreef ik mijn eerste roman.
Onze een na laatste verhuizing bracht ons naar Hasselt, een kleine Hanzestad. En nu wonen we in Zwartsluis, aan de Arembergergracht van waaruit we zo De Wieden kunnen invaren. Onze kinderen wonen inmiddels allemaal al een tijd op kamers. De leden van mijn gezin zijn in het proces van schrijven belangrijk voor mij. Ze supporten mij, maar zijn ook best kritisch en dat is goed.
Ik woonde als kind niet lang in Drenthe. Mijn ouders verhuisden met ons datzelfde jaar naar Utrecht. Daar ging mijn vader les geven aan een technische school. Mijn jongste zus werd daar geboren. Toen ik bijna zeven was verhuisden we naar Houten.
Meester Wisman
Wij hadden in de vierde klas een meester die heel goed kon voorlezen, met echte stemmetjes erbij. Ik leefde me compleet in als Meester Wisman voorlas. `Ratje, een jongen van de straat´ en `Kruimeltje´ waren levensecht voor me. Als ik thuis kwam vertelde ik, na het eten op de leuning van de rookstoel waar hij zat, weer aan mijn vader door wat meester had voorgelezen. Mijn lievelingsboek uit die tijd was `Willem Wijcherts´ van W.G. van de Hulst. Ik herlas het meerdere keren. Ik las vaak stiekem in bed, met een zaklampje onder de dekens. Want als een verhaal me in zijn greep had, dan kon ik niet meer stoppen.
Verhalen vertellen
Het is niet zo dat ik vroeger zelf verhalen schreef. Maar als ik kijk naar een stukje oorsprong van mijn schrijverschap, dan zijn die eerste lees- en vertelervaringen van groot belang geweest. Ik leerde er zoveel van; ik ‘zag’ meer dan wat er zich in mijn eigen kleine wereldje afspeelde! Soms veranderde het mijn zicht op eigen wereld. Het zette me aan tot nadenken, onderzoek, verlangen naar het goede, medelijden, blijdschap, enz..
Een andere vertelervaring had ik tijdens een stage op een basisschool. Ik mocht een verhaal vertellen voor de vierde klas en ik koos voor een verhaal over Moeder Theresa. Ik vertelde vanuit het perspectief van een jongen die door haar geholpen werd. De klas luisterde ademloos. Toen de nabespreking kwam met de meester van die klas vroeg hij mij hoe lang ik dacht dat het vertellen duurde. Ik meende dat hij kritiek had en vroeg me vertwijfeld af hoeveel tijd mijn verhaal in beslag had genomen. Was het veel te kort geweest?
‘Veertig minuten!’ zei hij. Oh, dat is veel te lang, de spanningsboog van kinderen is niet zo groot, dacht ik. En vervolgens zei de man: ‘Wat ontzettend knap dat je het voor elkaar kreeg dat de kinderen al die tijd geboeid bleven luisteren!’
Mijn inspiratie
Mijn leraar jeugdliteratuur op de Pedagogische Academie in Gouda leerde ons veel over kwaliteit. Jarenlang las ik naast volwassen-boeken ook veel jeugdliteratuur. Ik ging houden van o.a. de boeken van Els Pelgrom, bijvoorbeeld De kinderen van het achtste woud; Cynthia Voigt, De Tillermans; Jan Terlouw, Koning van Katoren; Ida Vos, Witte zwanen, zwarte zwanen; Paul Biegel, De zeven veren van de papegaai; Tonke Dragt, De brief voor de koning; Michael Dorris, Kijkt achter bomen; C.S. Lewis, Narnia; Hadley Irwin, Hidden Doe. Een boek (historiche fictie) als ‘Koorts’ van Laurie Halse Anderson vind ik prachtig. Maar ook ‘Bartje’ van Anne de Vries blijf ik heel mooi vinden. Of ‘Winterijs’ van Peter van Gestel is, denk ik, enorm goed! Het is niet zo dat ik altijd álle boeken van een schrijver mooi vind. Zo zal het ook de lezers van mijn boeken vergaan.
Een aantal namen van schrijvers en één van hun titels van volwassen-literatuur (in willekeurige volgorde) die je in mijn kast kunt vinden: Chaim Potok, Mijn naam is Asher Lev; Amos Oz, Een verhaal van liefde en duisternis; Elie Wiesel, Nacht; Renate Dorrestein, Een hart van steen; Conny Palmen, De vriendschap; Barbara Voors, Slapeloos; Adriaan van Dis, Indische duinen; Peter Hobbs, De eindigheid der dagen; Pearl Abraham, Vreugde der wet; Tomek Tryzna, Meisje niemand; Barbara Kingsolver, De gifhouten bijbel; Leif Enger, Vrede als een rivier; Jonathan Saffran Foer, Extreem luid & ongelooflijk dichtbij; Clara Asscher-Pinkhof, Danseres zonder benen; Arthur Japin, De zwarte met het witte hart; Maria Rosseels, De dood van een non; Meir Shalev, De vier maaltijden. In mijn jonge jaren hield (ik zou ze eens moeten herlezen, sommige titels van hen heb ik in mijn kast) ik o.a. van Clare Lennart, Carry van Bruggen, Herman Heijermans, Ward Ruijslinck, A. den Doollaard, Hannah Green en John Steinbeck.
Zelf schrijven
Het vele lezen, voorlezen en vertellen was wellicht een opmaat voor het zelf gaan schrijven; allereerst een aantal jeugdboeken. Ik schreef ‘Mijn vriend Samuel’ (2002). Het werd uitgegeven bij Callenbach, net als de kerstbundel ‘In de greep van de bende’ (2003) waarin ik een verhaal schreef met de titel: ‘De komst van Mi-jef’.
In 2003 won ‘Mijn vriend Samuel’ Het Hoogste Woord.
In 2004 verscheen ‘Verdwenen vaders’. Bij uitgeverij Columbus, die werd opgezet door Aukelien Wierenga, eerst uitgever bij Callenbach. Ook dit boek kreeg Het Hoogste Woord, in het jaar 2005.
Verder schreef ik het verhaal ‘De toverfluit’ (Columbus, 2005). Dit verhaal werd eerst als vervolgverhaal in het kindertijdschrift ZeGGuS gepubliceerd.
Ik ben gaan schrijven met het idee dat als het verhaal niet uitgegeven zou worden, dan mijn kinderen toch konden `proeven´ hoe hun oma en opa hadden geleefd in hun kindertijd. Wat een andere wereld dan nu. En toch ook veel hetzelfde: eenzaamheid, verdriet, blijdschap, schoonheid, dood, leven. Daarover wilde ik schrijven.
Het idee voor ‘Mijn vriend Samuel’ kwam van mijn moeder en ik heb haar als model gebruikt voor de elf jarige Riekie. Mijn moeder heet ook zo.
Mijn moeder vertelde over een werkkamp bij haar in de buurt in de tijd van Wereldoorlog II. Ik raakte nieuwsgierig, ging praten met oude mensen die daar ook gewoond hadden en las over de geschiedenis. Mijn idee kreeg steeds meer vorm en na hard werken ontstond er een fictief en toch realistisch verhaal, gebaseerd op historische gegevens.
‘Verdwenen vaders’ ontstond door een contact met iemand van de historische kring in Hoogeveen. Ik had via die contactpersoon veel gesprekken met oude mensen die nog in een armenwerkhuis hadden gewoond. Opnieuw las ik veel over de geschiedenis. Het vermengen van historie en fictie bleek bij me te passen. Ik probeerde dicht bij het reële leven te blijven en situeerde het verhaal in 1813, de tijd dat Napoleon uit Nederland verdreven werd en Hoogeveen geteisterd werd door rellen. Ik verweefde de verhaallijnen van mijn hoofdpersonen Lybiech en Reindt. Ik verwerkte veel van wat ik hoorde tijdens de interviews met oud-bewoners van Het Armenwerkhuis, omdat hun verhalen naadloos aansloten bij het reglement uit 1809 (toen werd het huis geschonken door Lodewijk Napoleon, Koning van Holland en broer van Napoleon Bonaparte) dat ik in het archief tegen kwam.
‘De toverfluit’ werd uitgegeven na mijn eerste twee jeugdboeken, maar werd in feite al jaren daarvoor geschreven. Het lag nog ‘op de plank’. Het is een allegorische vertelling, die in eerste instantie werd gepubliceerd in het kindertijdschrift ZeGGuS. Ik hou van het verhaal, maar het valt een beetje uit de toon vanwege mijn andere boeken die allen onder het kopje historische fictie vallen.
Voor volwassenen
In 2004 begaf ik mij op het pad van de volwassen-roman. Dat kwam doordat ik een bericht uit een krant onder ogen kreeg dat ging over opgravingen in Assen op de plaats van een voormalig galgenveld. Daarbij stond de naam van Elsjen Roelofs vermeld. Zij leefde in Doldersum en beroofde in 1767 haar man van het leven door rattekruit door zijn eten te roeren. Ik wilde haar verhaal weten.
De roman heeft als titel: ‘Achtendertig nachten’ en verscheen in het najaar van 2006 bij uitgeverij Mozaïek. Mijn uitgever Beppie de Rooy werd heel belangrijk bij de redactie van mijn boeken. ‘Achtendertig nachten’ werd opnieuw een fictief verhaal, gebaseerd op archiefmateriaal (o.a. het getuigenverslag en de ondervraging van Elsjen door de Landschrijver) en veel historische gegevens. Ook bestudeerde ik het contextuele denken dat uitgaat van wording in gezin van herkomst waardoor het handelen van de mens voor een groot deel wordt bepaald.
In 2007 kreeg dit boek de Publieksprijs op de BCB-beurs.
In 2008 verscheen er een Kerstverhaal in de bundel ‘Langverwacht’. Het verhaal kreeg als titel ‘Het zusje’ en vertelt over de broer van Elsjen die, de eerste Kerst na haar executie, terugkeert naar het galgenveld.
Inmiddels was ik aan het werk gegaan voor een roman over de zoon van Elsjen. Hij was drie toen hij van de ene op de andere dag wees werd. Hoe groeit een jongen op bij de grootmoeder van vaders kant in de wetenschap dat zijn moeder zijn vader vermoordde? Het antwoord op die vraag gaf ik vorm in een fictief verhaal, opnieuw gebaseerd op de historie en het contextuele denken.
Het boek verscheen voorjaar 2012 onder de titel ‘Afscheid van een engel’.
In 2014 kwam het ervan om mijn schrijfoefeningen te publiceren in de bundel ‘Kanaleneilandjes’. Hoofdpersoon is Josje, een kind dat leeft op Kanaleneiland, Utrecht in de jaren ’60. Net als Josje zijn haar ouders, broers, zus en zusje bezig hun plaats in de stadse wereld in te nemen. Josje ziet het, denkt erover en geeft invulling aan dat leven op haar eigen manier. In haar fascinatie voor taal zoekt ze voortdurend naar woorden die recht doen aan haar belevenissen en emoties.
In 2015 kwam het verwerken van het opnieuw vertellen van het verhaal van mijn eerste jeugdboek af. Dit keer aan volwassenen. Het boek heet ‘Wij hadden het leven lief’. Aan het (herschreven) verhaal van Riekie, die vriendschap sluit met de Joodse dwangarbeider Samuel, voegde ik brieven toe, die gebaseerd waren op echte brieven, en notities van de schrijver, die vorm geven aan het verhaal achter het verhaal.
Voorstellingen en theater
Nog steeds houd ik veel van vertellen. En van inleven in (mijn) personages. Die combinatie maakt dat ik niet alleen schrijf, maar ook een aantal verteltheaterstukken heb gemaakt i.s.m. Richard Jansen (muziek, geluid en techniek).
Ook tijdens mijn lezingen/gastlessen speel ik vaak een personage uit mijn boeken en vertel ik verhalen.
Ik volg de opleiding Theaterschool voor Volwassenen ‘Bij Vrijdag’ in Groningen.