‘Juffrouw, geef mij zo’n dinkie, één oliebol maar…’ Ik vertel mijn vader, zittend op de leuning van zijn rookstoel, van Ratje. Het is een verhaal dat aan het eind van de schooldag voorgelezen wordt door mijn meester van de vierde klas. Hij kán voorlezen. Met voor elk personage een andere stem. Ik kijk onder het rekenen en de aardrijkskunde uit naar die tien minuten. Alleen onder de geschiedenisles vergeet ik mijn verlangen. Want de verhalen die meester dan vertelt schetsen werelden waarvan ik nog geen weet had en doen me voor even Ratje, het jongetje van de straat, vergeten.
Soms moet ik kiezen welk verhaal ik aan mijn vader vertel, want de tijd die hij voor mij heeft na het eten is maar kort. Hij moet lesgeven op de avondschool, of repetities nakijken. Meestal kies ik voor Ratje. En ik loop voor de tweede keer die dag naast het schoffie en heb honger. Ik bedel samen met hem om een oliebol en lijd omdat de baas van de kraam ons verjaagt.
Ik verwerkte dit gegeven in een scene van een korte voorstelling die ik maakte met Richard Jansen en de band Half a Mile voor PodiumNu, voorjaar 2012. Ik wilde daarin iets laten zien van een oorsprong van mijn schrijverschap. Het delen van liefde voor verhalen met mijn vader. Wij deelden ook de liefde voor zwemmen, stoeien, een bepaalde vorm van humor en af en toe wat stoer doen.
Ik deelde niet zijn liefde voor het vissen. Vissen met een haak lijkt me een kwelling voor de vis. Maar mijn vader at de vangst met andere liefhebbers van vis in ieder geval op. De vissen werden gedood, van ingewanden ontdaan, gekruid en daarna gebakken. Dat lijkt me zinvoller dan na die hakenkwelling teruggegooid te worden met een pijnlijk gat in de bek. Dit alles terzijde; ik dwaal af.
Die keren dat mijn vader in de vakantie tijd nam voor vissen ging ik evenwel, als het mocht, graag met hem mee. Om heel stil naast hem te zitten in de rust van de Drentse natuur, ver weg van het voor hem hectische Utrechtse schoolleven. En af en toe vertelde ik op fluistertoon een verhaal. Of hij vertelde mij een verhaal. Over het allerkleinste visje dat achteraan in de rij zwom en dat ondanks de waarschuwingen van zijn moeder toch naar een bolletje brood begon te happen.
Maar naast verblijdende verbinding met mijn vader was er soms ook verwijderende boosheid. Die kreeg pas duidelijk vorm na mijn vaders dood en had te maken met allerlei andere momenten waarop die verbinding ontbrak. Ook daarvan liet ik iets zien tijdens die korte voorstelling afgelopen voorjaar.
Een tijdje daarna zat ik bij de opnames van een t.v. programma. Niet al het filmmateriaal dat tijdens die opnames werd gemaakt kon worden gebruikt voor een item van een aantal minuten. Ik gaf toestemming om ter aanvulling beelden uit de korte voorstelling te monteren. Het gegeven van ‘boosheid uiten naar je vader’ was een ‘mooie’ intro. De tekst die eronder werd gezet met de woorden Janne kreeg geen aandacht van haar vader was voor mij tenenkrommend. Ook het item van zoeken naar erkenning kwam niet uit de verf.
Terecht mailde een paar dagen later een broer voorzichtig de opmerking dat als er iemand erkenning kreeg van ons vader ik dat toch was. Natuurlijk mailde ik terug dat ze bij ‘de televisie’ mijn opmerking over de, in bepaalde opzichten, ‘afwezigheid’ van onze vader onterecht vertaald hadden als het ontbreken van aandacht en dat het zoeken naar erkenning meer was dan wat ik ervan kon vertellen tijdens de opnames waarin ook nog eens geknipt werd.
Los daarvan, direct na de opnames zat ik al in een loyaliteitsconflict. Ik zoek voor mijn boeken de publiciteit; ik zeg zelf toe en ben medeverantwoordelijk. Maar tegelijk: hoe kan ik in een zo kort item recht doen aan mijn verlangen te delen van wat het leven mij leerde en hoe ik dat verwerk in mijn boeken? Hoe doe ik recht aan mijn ouders en andere geliefden? Hoe doe ik recht aan mijn boek?
Ik scheld mezelf uit: wat ben je toch een oliebol; waarom ga je zovér in wat je deelt en loop je de kans dat het niet begrepen wordt of niet ten volle belicht of te veel of te eenzijdig?; waarom vestigde je de aandacht niet wat meer op het boek?; waarom laat je toe dat men meer wil weten van de ‘schrijver erachter’?; domkop, je geeft zelf een voorzet door zo’n scene te maken…
Voor mij is schrijven (en vertellen en theater maken) vorm geven aan onder andere de sores van het leven. Ik heb niet de levens geleid van mijn hoofdpersonen Elsjen en haar zoon Roelf, maar ik herken stukjes van hun leven en handelen doordat het raakt aan iets in mij. Ik ken iets van hun verlangen, hun teleurstelling, hun angst, hun woede. Daaraan gaf ik woorden. Dat wilde ik.
Ik ga de innerlijke dialoog aan: het schrijven is voor mij een manier van verbinding zoeken, zoals eens met mijn vader, maar nu met mezelf en met de lezer; en ja, ik moet er rekening mee houden dat er zaken niet begrepen worden, zonder dat ik daarmee een oordeel over mezelf of de ander uitspreek; zo mogelijk ga ik erover in gesprek; en wat is er mis met het me laten kennen; ja, ik mag me kwetsbaar voelen en ook zeker mijn grenzen bewaken; en nee, ik hoef niet alles te verwoorden in tien minuten, dat kan niet eens en bovendien: ik kan niet alles onder controle houden…
En bij het graf van mijn vader verwoord ik al het mooie dat hij me gaf, maar ook aan het minder mooie geef ik uiting. En hij begrijpt dat nu.
Tijdens de opnames voor dat t.v. programma werd me de vraag gesteld of ik bevestiging zoek in het schrijven van boeken. Dat is een mooi gegeven voor een eventueel volgende blog. Tegen de tijd dat ik die schrijf zal het jaar bijna om zijn en worden er oliebollen gebakken. Hmmmm.
‘Juffrouw, geef mij zo’n dinkie, één oliebol maar…’ Ik vertel mijn vader, zittend op de leuning van zijn rookstoel, van Ratje. Het is een verhaal dat aan het eind van de schooldag voorgelezen wordt door mijn meester van de vierde klas. Hij kán voorlezen. Met voor elk personage een andere stem. Ik doe hem na. ‘… die ene, die een beetje swart verbrand is, toe juf-frauw, assieblieft, ik heb zo’n honger…’
Mijn vader glimlacht.